De heer J.M. van Rijn
‘Het Nederlandse gezag moest kost wat kost gehandhaafd blijven’
Op 15 augustus herdenkt Nederland de capitulatie van Japan en daarmee het daadwerkelijke einde van de Tweede Wereldoorlog die tot dan in Azië en het voormalig Nederlands Indië had voortgeduurd. Twee dagen na de capitulatie riep Soekarno de Republiek Indonesië uit hetgeen niet strookte met de belangen van Nederland. Dit was het begin van een onafhankelijkheidsoorlog die enige jaren zou duren. Na veel militaire en politieke strijd legde Nederland als kolonisator van Indonesië zich in december 1949 bij de situatie neer.
De oproep
In de zomer van 1946 kregen alle 19 jarige jongemannen in Nederland een oproep voor militaire dienst, ook ‘Den heer J.M. Van Rijn’. Hij woonde destijds bij zijn ouders op molen De Merenburger toen hij een oproep ontving van de burgemeester die hem mededeelde dat hij op die en die datum diende te verschijnen ‘voor den indelingsraad om voor den dienst plicht gekeurd te worden’. Meneer Van Rijn vertelt: ‘Die keuring stelde niets voor. De overheid had gewoon zo snel mogelijk zo veel mogelijk troepen nodig dus we werden zonder veel plicht plegingen bijna allemaal goedgekeurd voor dienst in de tropen. Ik mocht nog wel opgeven naar welk onderdeel mijn voorkeur uitging, maar ook dat bleek een farce. Ik koos voor luchtdoel artillerie, dat leek me wel wat, en prompt werd ik ingedeeld bij de geneeskundige troepen van de landmacht. Achteraf hoorde ik dat niemand van mijn lichting terecht was ge komen bij het onderdeel van zijn voorkeur. We werden gewoon állemaal tot hospik verklaard en we moesten állemaal naar Indië. In juni ’47 moest ik me melden voor de opleiding. We werden eerst ondergebracht in Ede. Daar hebben we een tijdje in verouderde Duitse barakken gewoond die zo gammel waren dat je door het dak heen naar buiten kon kijken. Het sanitair was uiterst primitief. Er was alleen koud water en als je etensbakjes vet waren dan schuurde je ze maar met zand. Werd het ook schoon van, zeiden ze. Ik begrijp soms nóg niet dat we dat allemaal maar pikten.’
De opleiding
Na Ede kwam meneer Van Rijn in Kampen terecht en daar kregen hij en zijn maten een opleiding van drie maanden: ‘Die opleiding moest ons voorbereiden op de strijd in de tropen en we moesten een EHBO diploma halen. Als je dat haalde was je meteen hospik. Het stelde allemaal bar weinig voor en achteraf gezien is het schandalig dat ze ons zo slecht getraind op weg stuurden.’
De troepen leerden salueren en marcheren; niet direct vaardigheden waar de Indonesische guerrillastrijders van ondersteboven zouden raken. Maar wisten die Nederlandse jongens veel, ze waren 19, 20 jaar en ze hadden nog nooit een oerwoud of een vrijheidsstrijder gezien. Meneer Van Rijn vervolgt: ‘We waren nog aan het bijkomen van de Tweede Wereldoorlog en we hadden totaal geen idee wat ons in dat verre land te wachten stond. Het enige dat ons verteld werd, was dat Indië ‘bevrijd’ moest worden van de Japanners die daar nog rond liepen, en van de Engelsen en een zootje oproer kraaiers. Achteraf weet je dat dat nogal bezijden de waarheid was: het Neder landse gezag moest koste wat kost gehandhaafd blijven, dát was waar het om draaide en verder niets.’
De reis
In januari 1948, na tien dagen inschepingverlof, nam de toen 20 jarige jongeman Van Rijn afscheid van zijn meisje en vertrok naar de opstandige kolonie. Hij voegde zich bij zijn maten van het 50ste en 51ste veldhospitaal van het regiment geneeskundige troepen en tezamen scheepten zij zich in op de S.S. Waterman voor een reis van 12.500 kilometer met een schip dat een topsnelheid haalde van 31 km per uur. Het was, dat zult u begrijpen, een weinig opwindende reis. Op een enkel incident na. In de golf van Biskaje belandde het schip in een hevige storm. De jongens werden opgesloten in het ruim; luiken dicht en slot er op. Het licht viel uit, en het schip sloeg na een enorme klap zo akelig scheef dat de plunjezakken door het ruim vlogen. De jongens zaten verstijfd van angst in het pikkedonker en meneer Van Rijn was er op dat moment zeker van dat zijn laatste uur geslagen had. Gelukkig besliste de voorzienigheid anders en kan hij het verhaal nu, 56 jaar later, nog navertellen. Over de Middellandse Zee scheen de zon en in de buurt van het Suezkanaal hesen de troepen zich in tropenuniform. Na de Rode Zee staken ze de Stille Oceaan over en toen waren ze er, die jongens van de koude grond: op Sumatra in de tropen. Meneer Van Rijn: ‘Alles was er zo anders, de natuur, de geluiden, het eten, de zeden en gewoonten. Ik weet nog dat ik langs de kant van de weg een vrouw een baby de borst zag geven! Ik wist niet waar ik kijken moest; dat een Nederlandse vrouw zoiets in het openbaar zou doen was in die tijd onbestaanbaar. Wat ik ook nooit vergeten zal, was de smaak van het fruit. Bananen bijvoorbeeld. Veel lekkerder dan die dingen die in Nederland voor een banaan doorgaan. Je moet bedenken dat wij in Nederland net een oorlog achter de rug hadden met alle ontberingen van dien. Een stuk fruit was voor ons een ongekende traktatie.’
Van hospik tot timmerman
‘Wij van het 50ste veldhospitaal werden in een fort in Palembang gelegerd dat al in ’46 op de Indonesiërs veroverd was dus daar boften we bij. In het veldhospitaal werden soldaten en burgers behandeld. Ondanks mijn EHBO diploma kwam ik in de timmerwerkplaats te werken. Daar was ik beslist niet rouwig om want een EHBO er is nauwelijks een deskundige verpleger te noemen. Toch werd een aantal van mijn kameraden als hospik ingedeeld. Sommigen werden honderd kilometer verderop naar de buitenposten gestuurd. Daar kwamen ze in kleine kampongs terecht waar ze in voorkomende gevallen dokter en verpleger tegelijk moesten spelen voor de Nederlandse militairen die daar patrouille liepen.’
Democratisch
Meneer Van Rijn zegt geluk te hebben gehad om op Sumatra terecht te komen. Daar was de situatie betrekkelijk rustig, zeker vergeleken met hoe het op Java was. Er zijn in het voormalig Nederlands Indië tussen ’45 en ’49 5000 Neder landse militairen gesneuveld. Voor het overgrote deel waren dat gewone dienst plichtigen. Het kwetst meneer Van Rijn en de zijnen tot op de dag van vandaag in hoge mate dat er nog steeds zo weinig belangstelling is voor de ervaringen van de Indië veteranen, om over waardering maar te zwijgen. Met boosheid in zijn stem vervolgt hij zijn verhaal: ‘Wij werden voor ons nummer naar Indonesië gestuurd, daar had een democratische regering toe beslist en de Tweede Kamer had daar haar goedkeuring aan gegeven. De Nederlandse regering was er heilig van over tuigd dat de Indonesiërs zichzelf niet konden besturen. Toen we naar het voor malig Nederlands Indië vertrokken stond het grootste deel van de Nederlandse bevolking achter ons. Toen we terugkwamen werden we met de nek aangekeken. Natuurlijk hebben zich in Indië excessen voorgedaan, zowel aan Indonesische als aan Nederlandse zijde. Maar dat de politiek ons zo heeft laten vallen, is moeilijk te verkroppen’.
Mooie woorden
Wat hem en andere Indiëveteranen enorm dwars zit, is het feit dat er nog nooit iemand van het koninklijk huis aanwezig was bij de jaarlijkse herdenking in Roermond op 7 september. ‘Waar het de ondersteuning van redelijke verlangens betreft, zult ge steeds op mij kunnen rekenen’ schreef prins Bernhard aan ieder van de teruggekeerde militairen. Het is wat het koninklijk huis betreft bij deze woorden gebleven.
Een toerist
Toen meneer Van Rijn in Nederland terugkeerde was hij 22 jaar oud. Zeven jaar daarvan zijn opgegaan aan de oorlogen in Europa en Azië. Maar het heeft niet alleen treurige herinneringen opgeleverd, dat kan ik aan de stem van meneer Van Rijn horen: ‘Het was alles bij elkaar een mooie ervaring, die jaren in Indonesië. De onderlinge kameraadschap is tot op de dag van vandaag gebleven en over de Indonesische bevolking kan ik niets dan goeds vertellen. Ik ben nog twee keer teruggeweest. Ongelooflijk hè, dat je daar zomaar naar toe kunt gaan. Als iemand me dat toén had voorspeld, dat ik er ooit nog eens als zelfbetalend toerist naar toe zou reizen, had ik het nooit kunnen geloven. Het was geweldig om daar terug te zijn in dat prachtige land. De mensen waren nog net zo hartelijk en voorkomend als destijds. Ik ben blij dat ik heb kunnen uitleggen dat wij van het Veldhospitaal daar verplicht zaten. Het bleek dat die mensen al die jaren hebben gedacht dat wij daar vrijwillig de dienst liepen uit te maken.’
Een goede beslissing
Zo jong als hij nog was, had hij dankzij zijn tropenjaren een levenservaring die maakte dat hij zijn leeftijdgenoten vooruit was. Het was op alle fronten ontzettend wennen, terug in Nederland. De mores waren anders en alles leek veel kleiner dan voorheen, zowel de afmetingen van het land als de menselijke opvattingen. Er volgt een anekdote ter illustratie. ‘Ik was’ vertelt meneer Van Rijn, ‘net twee dagen in Nederland toen pastoor Sistermans alle jonge mannen sommeerde in de kerk te blijven voor een of andere bijeenkomst na afloop van de kerkdienst. Hij stelde zich achter in de kerk op om te verhinderen dat er ééntje naar buiten zou glippen. Ik weet nog dat ik tegen hem zei “Moet u eens goed luisteren meneer pastoor, ik heb in Indië gezeten en ben net twee dagen terug. Ik heb nog geen seconde alleen gehad met mijn meisje. Het spijt me wel meneer pastoor, maar ik ga nú naar haar toe.” Dat dat een goede beslissing was, is overtuigend bewezen: hij en dat meisje zijn intussen al dik vijftig jaar getrouwd.
Thea Ambagtsheer