Eens ging ik langs het lage riet
dat ruisen kan en anders niet
toen langs mijn pad een herder kwam
dat een van de halmen nam
en die besnoeide en besneed
en maakte tot zijn dienst gereed
door het gekorven rietje, dat
als dood in zijn handen had
die stemmelozen stengel, zond
hij straks de adem van zijn mond
en als hij blies zo zong het riet
en als hij zweeg verstomde het lied
de zoete pas ontwaakte stem
bestond en leefde slechts door hem
zo gaf ik gaarne wens en wil
in ‘s Heren hand en hield mij stil
zo dan, als door een rieten fluit
bij zwijgend eigen stemgeluid
gods adem door mij henen blies
hoe grote winst bij kleen verlies
J. v.d. Waals
Ingezonden: Coby v.d. Geest