Pastoor van der Plas

‘Het leven is niet klein te krijgen’

Relativeren is een kunst waar je gemak van kunt hebben. Het voorkomt een boel spanningen. Pastoor Van de Plas beheerst die kunst. Aan wetten heeft hij een grondige hekel: ‘Had ik al toen ik nog op de priesteropleiding zat’.

‘Al die wetjes, je koopt er niks voor’, vindt de pastoor. ‘De grote lijnen, die moet je in het oog houden. Als je eens wist wat ze vandaag de dag op de priesteroplei ding allemaal aan wetjes moeten leren! Ten tijde van het Romeinse rijk was het al erg, maar nu is er geen doorkomen meer aan. Ik wil er eigenlijk niks van weten. Je moet gewoon niet te veel post open willen maken. Naastenliefde, barmhartigheid, vrede zijn allemaal veel belangrijker. Daar gaat het geloof over en niet over het handenwassen bij de offerande; ik ben vanmorgen nog onder de douche geweest. Het geloof gaat ook over delen en of dat nou brood is of een stukje kaas doet aan de intentie niets af. Alles met elkaar delen, zowel lief als leed.’

34 Priesters
Pastoor van der Plas vierde onlangs dat hij 45 jaar priester is. In 1959 werd hij samen met 33 medepriesterstudenten gewijd in Rotterdam: ‘Het was de laatste grote klas. Daarna zijn ze almaar kleiner geworden.’ Van die 34 nieuwbakken priesters van toen zitten er nu nog 6 in het vak, anderen zijn rustend. ‘Nee, ik heb nooit willen uittreden. We zien elkaar nog regelmatig. Over een paar dagen hebben we weer een reünie. Dan komen ze allemaal.’ De pastoor komt uit een groot gezin. De religieuze beroepen zitten in de familie aan zijn vaders kant: ‘Twee broers van mijn vader waren Benedictijn, twee van zijn zussen waren non. Het hing er nog even om naar welke opleiding ik zou gaan, omdat ieder lid van mijn familie daar iets over te zeggen wilde hebben, want ze hadden allemaal zo hun voorkeuren. Uiteindelijk werd ik naar het internaat in Uden gestuurd bij de Kruisheren. Daarna ging ik naar het grootseminarie in Warmond.’

Roeping
Toen hij 26 jaar was beklom pastoor Van de Plas voor het eerst de kansel. Dat was in Reeuwijk. ‘Nee, ik had geen last van gêne. Ik heb het van het begin af aan een heerlijk vak gevonden. Ik voel me erin thuis. Of het een roeping is? Ik denk het niet hoor. Wat is nou roeping. Als twee mensen zich tot elkaar aangetrokken voelen, spreek je toch ook niet over een roeping? Die hebben gewoon mooie gevoelens voor elkaar. Nou, zo moet je het bij mij ook zien; ik geloof in het bestaan van die ene Christus.’ ‘Ik geef ook godsdienstles op de lagere school en dan vraag wel eens “wie van jullie gelooft er niet”. Dan gaan er altijd handen op. En dan vraag ik of ze me kunnen uitleggen waaróm ze niet geloven. Ze komen altijd met allerlei argumenten. Maar ik wil ze wel helpen om er toch eens goed over na te denken: dan geeft ik graag het voorbeeld dat ze op dat moment toch ook geloven dat hun moeder thuis op ze zit te wachten. Die kun je hiervandaan ook niet zien, zeg ik dan, je gelooft het gewoon.’

Een profeet
‘Het volk Israëls kreeg iedere tweehonderd jaar een profeet. Ik krijg er iedere twéé jaar wel een’ zegt de pastoor. Ter illustratie volgt een mooi verhaal van een ernstig zieke vrouw, die op een nacht in het ziekenhuis bezoek kreeg van haar overleden man. Hij maakte een afspraak met haar om haar te komen halen. Ze schreef de datum op een briefje en overhandigde dat in een gesloten envelop aan de pastoor. Toen ze een aantal maanden later stierf opende de pastoor die envelop na haar begrafenis in het bijzijn van haar zoon. De datum en het tijdstip van de afspraak, die ze met haar man had, klopte tot op een minuut nauwkeurig met het tijdstip van haar overlijden. ‘Dat zijn voor mij godsbewijzen’ zegt de pastoor’ en als je ze wilt zien zijn ze overal. Ik heb genoeg onverklaarbare dingen meegemaakt om te weten dat er meer is dan wat het blote oog aanschouwen kan.’

Drievuldigheid
Hij spreekt graag in overzichtelijke bewoordingen, pastoor van der Plas. ‘Dat je je niet deftig voor moet doen en de dingen gewoon bij de naam moet noemen, heb ik kort na mijn priesterwijding geleerd. Van mijn jongste zus. Ik weet nog precies wanneer dat was. Ik weet zelfs nog exact waar ze stond: het was bij de kerk in Wassenaar. Ik kan je de stoeptegel nog aanwijzen. Het zat zo. Ik ben in ’59 gewijd en had op 24 mei mijn allereerste mis in Wassenaar. De zondag daarna was het Drievuldigheidszondag en ik zou om half acht ’s morgens een mis doen. Mijn hele familie was in de kerk dus ik wilde er iets moois van maken. In mijn preek sprak ik over de triniteit. Na de mis vroeg mijn zus “Waar had je het eigenlijk over? Triniteit? Wat is dat in vredesnaam? Oh, de Drievuldigheid! Kan je dat voortaan niet gewoon zeggen!“’ ‘Moet je je voorstellen: een van mijn eerste missen, mijn hele familie in de kerk: vader, moeder, vier broers en vier zussen. Dat is toch een belangrijk moment, dan wil je zo goed mogelijk voor de dag komen. En dan sta je daar je doel voorbij te schieten. Wat mijn zus toen zei, heb ik altijd goed onthouden. Ik zeg het maar gewoon zoals het is, in het Nederlands. Daar kan je prima mee uit de voeten.’

Ontkerkelijking
De pastoor is niet onder de indruk van het onderwerp ontkerkelijking. ‘Vroeger moest je iedere zondag naar de kerk. Daar was geen ontkomen aan en de pastoor hielp je dat wel herinneren. Maar wat denk je, dat was ook een financiële kwestie! Hoe meer gelovigen in de kerk, hoe beter het is voor het collectezakje. En dat die moskeeën zo vol zitten, nou dat valt reuze mee hoor! Kijk, kerken zijn in wezen ontmoetingsplaatsen en zo’n moskee vervult gewoon een sociale functie.’
‘Ik had ooit, als deken, een gesprek met mensen van het Bisdom over de kwestie of er een kerk moest komen in Ypenburg. Wat of ik daar van vond. Wel, ik heb toen geadviseerd aan weerskanten van Ypenburg twee maal twee huizen te kopen, de muren er tussenuit te breken zodat je een mooie grote ruimte krijgt en aldaar de bijbel open op tafel te leggen. Dan heb je een fijne ontmoetingsplaats voor mensen en daarmee voorkom je een heleboel vereenzaming. Kijk, vroeger zaten de mensen met gróte gezinnen rond de tafel. Opa en oma er bij, en hier en daar nog een loslopende oom of tante die een vorkje mee kwam prikken. Als de echtelieden mot met elkaar hadden dan hoefden ze onder het eten niks tegen elkaar te zeggen want er waren genoeg anderen om mee te praten. Dat is tegenwoordig echt anders: de gezinnen zijn een stuk kleiner en als de kinderen de deur uit zijn, zitten die ouders mekaar maar een beetje aan te koekeloeren.’

Ontmoeting
‘Er is veel eenzaamheid onder de mensen en op dat gebied is er voor de kerk een schone taak weggelegd. Ontmoetingsruimtes moeten het worden, al die kerkgebouwen. Voor mij hoeven de mensen echt niet per se iedere zondag naar de kerk om te geloven. Loop gerust door de natuur en dan zie je vanzelf: het leven is niet klein te krijgen.’ ‘Mensen vinden het leuk hoor, om samen iets te doen. Vind ik zelf ook. Toen ik jarig was kwam mijn hele familie, van jong tot oud. Vijftig man zaten er hier in de tuin en ik heb ervan genoten. Of neem afgelopen Pinksteren. Toen hadden we een tentoonstelling in de kerk vanwege het 100 jarig bestaan van de Sint Jan. Ik dacht daar moeten we dit jaar maar eens iets moois van maken. Dat is gelukt: ik denk dat er ’s middags zeker zo’n 600 man aanwezig was.’

Eb en vloed
Enkele jaargenoten van de pastoor zijn missionaris geworden. Hij had de gewoonte er om het andere jaar één te bezoeken. Dat bracht hem in exotische oorden als Indonesië, Afrika, Brazilië, Argentinië. ‘In die landen gaan ze veel meer ontspannen met het geloof om. Het leven is er sowieso veel minder aan regeltjes gebonden dan hier. Ik weet nog dat ik een keer met de missionaris mee zou gaan om een huwelijk in te zegenen. Dat was in Brazilië. We moesten met een boot een stuk de rivier op, maar om de een of andere reden vertrok die niet op tijd zodat we halverwege, toen het eb werd, op een zandbank strandden. En wat denk je: geen mens die er zich over opwond. De missionaris in kwestie ging gewoon een poosje zwemmen!’ De pastoor raakt opgetogen: ‘Weet je wat hij zei: “Ach zonder mij wordt er toch niet getrouwd en sinds eb en vloed buiten onze macht vallen, kunnen we er maar beter het beste van maken.”’ De huwelijksinzegening ging uiteindelijk gewoon door, alleen iets later dan gepland en van de mannelijke bruiloftsgasten waren er slechts drie aanwezig. De rest had de dag benut om alvast wat te drinken.

Een reiziger
Dat de pastoor zich niet in een keurslijf laat dwingen blijkt eens te meer uit het volgende voorval. Er was weer een huwelijk aanstaande en de bruid in kwestie was onderwijzeres. Het probleem dat zich dreigde voor te doen, was dat de kindertjes nog te klein waren om zich gedurende de verschillende onderdelen van het protocol stil te houden. De ambtenaar van de burgerlijke stand zou op de grote dag het huwelijk op een boerderij voltrekken en daarna moest het hele gezelschap naar de kerk worden vervoerd. Dat zou de nodige onrust geven onder het klasje van de juf. Wat te doen? Het probleem was een kolfje naar de hand van meneer pastoor; hij verzon ter plekke een op maat gesneden oplossing: in plaats van dat het bruidspaar met kinderschare naar de kerk zou komen, zou de pastoor zich op de boerderij vervoegen om aldaar het huwelijk in te zegenen. Het was een gouden greep. Het paar werd tegen de achtergrond van een hele schare rustige kindertjes in de echt verbonden. Als daar geen zegen op rust! Het nieuws over deze onorthodoxe gang van zaken ging op vleugels door de polder. Met als gevolg dat er nu nog meer verzoeken liggen voor huwelijksinzegeningen elders. Ineens is de pastoor een reiziger geworden. Bijna zoals dat ook heel vroeger ging.

Verhalen
Hij is een voorkomend gastheer, pastoor van der Plas. Hij serveert een kopje thee en een waarschuwing voor het afstapje. Een onderhoudend verteller is hij ook; de verhalen rollen als knikkertjes over de tafel. In willekeurige volgorde vertelt hij over de reformatie en over het ontstaan van de kerken in Zoeterwoude. Het Romeinse rijk en de Emmaüsgangers passeren de revue alsmede het inbraakwerend vermogen van een netwerk van koerende tortelduifjes. Dat hij ooit twee dekenaten had, wordt aangestipt en het feit dat hij ooit in Maasdijk een kerk bouwde en de financiering daarvan zo simpel doch profijtelijk had opgezet: ‘Je moet er gewoon niet al te veel verstand van hebben’. Van elk van de schilderijen die in zijn spreekkamer hangen kent de pastoor de geschiedenis. De sombere mannen, die deftig geportretteerd aan de muur hangen, zijn één voor één goed voor een verhaal. Moeiteloos schudt hij ze uit zijn mouw. Als ik alles uit zou schrijven had ik genoeg materiaal voor een vervolgverhaal in zeven delen.

Een kropje sla
Naast zijn kerkelijke bezigheden zijn de dagen van pastoor van der Plas gevuld met sociale verplichtingen. Zodadelijk gaat hij op de fiets nog een paar parochianen langs. En mochten hem onderweg een paar bruikbare gedachten voor de preek invallen, dan schrijft hij die op een kartonnetje dat in de borstzak van zijn overhemd past. Drie regels zijn genoeg voor één preek. Hij legt zichzelf ook wat dat betreft geen wetjes op. Alleen studeren doet hij wel volgens een vast patroon. Elke avond om elf uur gaat hij er voor zitten. Op het ogenblik bestudeert hij de resultaten van de opgravingen uit de catacomben in Rome. Hij is gefascineerd door wat hij daarover leest. Ik zie aan zijn gezicht dat er inspiratie opwelt voor nóg een mooi verhaal. Maar ja, ik moest toch maar eens naar huis gaan. Dat kwam eigenlijk wel goed uit. Kon meneer pastoor nog een paar kroppen sla uit de tuin plukken: ‘Dan kan Annemiek ze alvast klaarmaken.’

Thea Ambagtsheer